Eindtijd
25 Oktober 2019 | Roemenië, Deseşti
De vrouw stelt zich voor als Maria en leidt ons rond in haar huis, dat ze aan het omtoveren is tot een bedevaartsoord voor haar geloof. De slaapkamer die ze ons aanbiedt staat vol afbeeldingen van dezelfde ‘intergalactische’ figuren en een andere kamer is ze aan het herinrichten met een altaar. Buiten is ze een extra ruimte aan het metselen, want -zo vertelt ze- ze is eigenlijk ingenieur. Aan het bouwwerk is dat overigens niet af te zien, want het metselwerk is overduidelijk niet uitgemeten en hangt schots en scheef aan elkaar met grote onregelmatige klodders cement. Geen idee wat de functie van het gebouwtje wordt, maar ik zou er niet in willen wonen. De badkamer is nog niet af, maar er is een wasplaats met een tuinslang en een teiltje in de achtertuin, net als het ‘gemak’, dat wat verderop in een wit huisje te vinden is. Ze biedt ons iets te eten aan, maar dat slaan we vriendelijk af: onze magen zitten zó vol dat we het gevoel hebben nooit meer te hoeven eten. “Goed”, zegt ze, “dan ga ik wat laatste klusjes doen en me even opfrissen, en jullie kunnen tv kijken als jullie dat willen, of lekker gaan slapen”. Dat laten we ons geen twee keer zeggen. We wensen haar goedenacht en duiken ons bed in.
Ik ben boos op mezelf dat ik niet beter naar Jelle heb geluisterd toen hij zei dat ik die papanasi niet helemaal hoefde op te eten, want nu heb ik -precies zoals hij voorspelde- buikpijn doordat mijn maag zo vol is. Het gekke is dat het niet wegtrekt, ook niet als ik al een tijdje lig uit te buiken. Sterker nog; de buikpijn wordt alleen maar erger. Even dommel ik in, maar mijn maag maakt me wakker: eruit met die papanasi! Net op tijd weet ik gelukkig de tuin te bereiken. Ik ben verbaasd: ik heb nog nooit moeten overgeven van te veel eten, en bovendien hebben we feitelijk niet eens zo veel gegeten. Maar Jelle heeft nergens last van, dus het zal niet aan het eten liggen. Misschien de invloed van een lange dag in de volle zon lopen…? Hoe dan ook: nu mijn maag leeg is voel ik me een stuk beter, en val ik snel in slaap. Maar een paar uur later word ik opnieuw wakker, omdat Jelle begint te spoken. Tóch iets mis met het eten blijkbaar, want ook hij is ziek geworden, en niet zo’n beetje ook. De hele nacht rent hij heen en weer tussen huis en tuin, waardoor hij bovendien tot op het bot verkleumt. Het is een ellendige nacht voor ons allebei en ik ben blij als eindelijk de zon opkomt. Ook Maria is wakker, en klopt op onze deur: “If you’re ready, come eat!” We lopen allebei groen aan bij de gedachte aan eten. Ik raap de moed bij elkaar en loop naar de keuken, waar twee borden met gebakken aardappeltjes en eieren voor ons klaar staan. Heel lief en goed bedoeld, maar de geur alleen al staat me tegen. Ik leg Maria uit dat we allebei ziek zijn geworden; ik een beetje, maar Jelle behoorlijk. Bezorgd vraagt ze waar dat door komt: ben ik misschien zwanger? Ik verzeker haar dat dat niet het geval is, en bedenk me dat het bijzonder solidair van Jelle zou zijn om de ochtendmisselijkheid zo uitvoerig met me te delen. Als ik vertel dat het waarschijnlijk van het visrestaurant is knikt ze bedenkelijk. “Ja, dat zou natuurlijk kunnen. Maar misschien zijn het ook wel de reptielen. Ken je mensen die roken? Dat zijn reptielen in een andere gedaante. Je vindt ze over de hele wereld, en ze kunnen verschijnen waar ze maar willen. Bij jullie in Amsterdam zijn er heel veel, want alle drugsgebruikers zijn het ook. Je moet voor ze oppassen, want ze zijn overal en ze willen de wereld overnemen. Daarom moeten we ons aansluiten bij het intergalactisch verbond”. En ze begint me een hele serie plaatjes te laten zien van intergalactische figuren die het midden houden tussen Jezus en diverse personages uit Star Wars. Ze legt uit dat deze wezens een eigen taal hebben, en begint zachtjes te zingen in een taal waar ik niets van begrijp. Ik drink intussen gulzig mijn thee op, want ik heb vreselijk dorst, en prik wat heen en weer in mijn aardappelen. “Eet je aardappelen!” zegt ze, “dat is goed voor je, je moet toch eten als je straks gaat wandelen”. Uit beleefdheid weet ik een paar stukjes weg te spoelen, maar ik ben allang blij als haar aandacht weer in beslag genomen wordt door het boek dat ze tevoorschijn heeft gehaald en dat ze zelf geschreven zegt te hebben. Het bevat alle kennis die ze tot nu toe heeft verzameld van het intergalactisch verbond, en dat is heel wat. In Roemenië noemen ze haar ‘Maicuta Cosmica’, wat zoveel betekent als ‘moeder kosmos’. Blijkbaar geniet Maria enige landelijke bekendheid.
Op dat moment strompelt Jelle binnen: “Schat, je hoeft je niet te laten hersenspoelen hoor, kom! We gaan!”. Hetzelfde thema als bij Raoul komt weer naar voren: hoe beleefd moet je zijn als iemand gastvrij is, maar bij wiens ideeën je het liefst zo ver mogelijk uit de buurt blijft? Jelle’s geduld met sekteleden is ongeveer even groot als zijn geduld met racisten, dus staan we binnen een half uur ingepakt en wel op de stoep, nadat we Maicuta Cosmica natuurlijk wel heel hartelijk hebben bedankt voor haar enorme gastvrijheid. We lopen een eindje verderop de heuvels in, zoeken een mooi plekje in een boomgaard aan de beek, knopen onze hangmatten vast en duiken onder de wol. We voelen ons allebei nog steeds ellendig ziek, al houden onze ingewanden zich gelukkig koest.
De volgende twee dagen doen we dus vrijwel niets. We liggen in onze hangmat of in het grasveld, lezen een boek, drinken voorzichtig wat water en kijken om ons heen. Leuk is anders, maar gelukkig komt het vermaak vanzelf naar ons toe, in de vorm van eekhoorntjes in de boom, muisjes in het gras, een hermelijn in het struikgewas, spechten op de dode takken en als de avond valt een viertal herten. Ook krijgen we visite van een vrouwtje dat noten aan het verzamelen is. Met lachende ogen kijkt ze naar onze tijdelijke woning, en we maken een praatje. Jelle maakt een foto van ons, en ze drukt ons op het hart om die naar haar op te sturen. We schrijven haar adres dus op: geen straatnaam, alleen haar naam, het dorp en een nummer. Dat is in deze regio blijkbaar voldoende.
Overigens schrijf ik hier wel steeds dat we praatjes maken met de inwoners, alsof dat allemaal in vloeiend RoemEngeLands gaat. In de praktijk is dat natuurlijk niet zo: mijn Roemeens is meestal maar een heel klein beetje beter dan hun Engels, en dat alleen maar omdat Engels hier in het geheel niet is doorgedrongen. Zo’n ‘gesprek’ gaat dus eigenlijk als volgt:
“Goeiedag!”
“Goeiedag kinderen! Waar komen jullie vandaan?”
“Nederland!”
“Ach wat leuk. En jullie zijn hier lekker aan het kamperen?”
“Ja, slapen. Hier. Hangmatteren.”
“Ohja, hangmatten, ik zie het. Is dat ’s nachts niet ontzettend fris?”
“Niet begrijpen”
“Is dat niet koud? Kóud!” (maakt bibberende gebaren)
“Oooh kuit! Nee, hebben…” (ik pak een slaapzak) “is warm. En ui?” (ik kijk in de mand)
“Ik ben noten aan het verzamelen, want het is dit jaar een goed notenseizoen. Willen jullie er een paar?”
“Hebben noten. Daar. Boel veel” (ik wijs naar de tas vol noten. Jelle maakt een foto).
“Oh we gaan op de foto, wat enig. Sturen jullie hem naar me op?”
“Ja, foto, haha”
“Sturen jullie hem naar me op?”
“Niet begrijp ik”
“Sturen. Naar mij. De foto.”
“De foto”
“Sturen. Opsturen! Sturen naar mij!”
“Oooooh Opsuur! In Envelop?” (want het begint me plots te dagen, en het woord voor ‘envelop’ ken ik toevallig wél)
“Jaa precies, opsturen in een envelop!” En ze kijkt me glunderend aan, alsof ze me in mijn wang wil knijpen.
Zo gaat dat dus, een praatje maken in Roemenië. Ik ben erg dankbaar voor het geduld dat de mensen hebben met mijn enorm beperkte woordenschat, maar ik ben met diezelfde woordenschat tegelijkertijd erg blij, want het stelt me in staat om tenminste minimaal te communiceren. Elke poging wordt in ieder geval hogelijk gewaardeerd.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley