Weekend: wandelen bij Biertan
29 September 2019 | Roemenië, Pelişor
Op weg naar Biertan rijden we door het plaatsje Richis, of Reichendorf. Vroeger was hier een bloeiende wijnproductie, vertelt Raoul, vandaar de rijkdom waar de plaatsnaam naar verwijst. De terrassen in het landschap waar vroeger de wijnranken groeiden zijn nog steeds te zien, maar er groeit niets meer. Ook van de rijkdom is weinig meer over: de meeste huizen staan er vervallen bij. “Weet je wat ik graag zou willen doen?” vraagt Raoul. Ik zet me schrap: vast iets naars met de bewoners. “Heel Transsylvanië herbebossen, zoals het vroeger was. De landbouw komt hier toch niet terug, en stel je eens voor hoe mooi het is als alles hier bebost is!” Ik haal opgelucht adem, maar vóór een van ons met hem kan instemmen vervolgt hij: “Dan moet je natuurlijk eerst dat tuig hier uit hun huizen zetten, want die kappen alles onmiddellijk om. Wat zou het geweldig zijn om ze allemaal uit deze dorpen te drijven!” Gelukkig zijn we inmiddels in Biertan aangekomen. Vóór ons stopt een paardenkar met daarin een stevige vrouw. “Moet je die lelijke vrouw daar zien, afschuwelijk! Ik krijg er de rillingen van!” We gaan nergens meer op in, bedanken hem vriendelijk voor de lift en gaan eerst maar eens op het dorpsplein in de zon zitten, om te genieten van het uitzicht.
De kerk van Biertan lijkt op een filmdecor van 20 jaar geleden. Hij is gebouwd op een heuvel, maar de vestingsmuren onttrekken die heuvel aan het zicht. Daardoor lijkt het alsof de muren van de kerk vanaf hetzelfde niveau zijn opgetrokken, en dus enorm hoog zijn. Ik kan me voorstellen dat deze optische illusie een ontmoedigende werking had op eventuele kwaadwillende bezoekers. Behalve de centrale kerk heeft de kleine vesting verschillende verdedigingstorens en een grote klokkentoren, in dezelfde stijl als ‘onze’ kerk in Pelisor. Maar omdat de kerk van Biertan ‘uitverkoren’ is door Unesco, is er veel meer geld beschikbaar voor onderhoud en is de vesting dus in veel betere staat.
We lopen de heuvel op en wandelen in de vesting om de kerk heen, waar een fototentoonstelling staat over de Saksen in dit gebied. De kerk zelf is helaas niet open, omdat de beheerder met lunchpauze is. Maar bij mijn weten missen we aan het interieur niet veel.
Het is prachtig weer en een blik op onze wandelkaart leert ons dat er een wandelpad is van hier naar Copsa Mare, ongeveer drie kwartier gaans. We besluiten om eerst maar eens die kant op te wandelen en dan wel te zien of we vanuit daar door kunnen en willen naar Sighisoara. De route loopt de heuvel naast het dorp op, en biedt vanaf daar een schitterend uitzicht op de kerk en de achtergelegen landerijen. Het is niet moeilijk om je hier in de Middeleeuwen te wanen, want van moderne bebouwing of industrie is bijna geen sprake. De rest van de route is verbazingwekkend goed gemarkeerd. Ik ben dat van de Balkan niet gewend, maar ik had al gezien dat deze markeringen tot stand gekomen zijn in samenwerking met een Zwitserse organisatie. Die weten wel wat ze doen, blijkbaar, want steeds als het pad onduidelijk wordt kun je ervan op aan dat er even verderop een markering staat.
Het is een aangename wandeling naar Copsa Mare, en halverwege de middag lopen we richting de weerkerk. We worden ontvangen door een vriendelijke jongeman, die goed Engels spreekt, maar niet vloeiend: hij stottert behoorlijk, maar dat neemt niet weg dat hij graag over de kerk vertelt, en bovendien ontzettend veel blijkt te weten. De achterkant van deze kerk is groter dan de voorkant, omdat ze ooit begonnen zijn aan een ambitieuze uitbreiding, waarbij de kerk over de hele lengte dieper zou worden gemaakt. Halverwege was het geld op echter op en toen hebben ze maar besloten om de nieuwe buitenmuur aan de achterkant te verbinden met de oude binnenmuur aan de voorkant, zodat het ten minste weer één kerk werd. Het is daardoor een wat merkwaardig bouwwerk, ook omdat de klokkentoren aan de voorkant buitenproportioneel fors is. Momenteel wordt er druk gerestaureerd, waardoor niet alles toegankelijk is, maar we mogen gelukkig wel een kijkje nemen in de toren. Halverwege passeren we het uurwerk, zo’n 250 jaar oud en toevallig dit jaar gerestaureerd. Een grote kei hangt van achter de wijzerplaat naar beneden bij wijze van contragewicht. Boven hebben we van onder de bekapping een mooi uitzicht op het dorp en de heuvels. Maar het mooiste vind ik de oude klok uit 1550, die -aangedreven door het uurwerk beneden- prompt begint te slaan.
We raken aan de praat met een Italiaanse dame, die hier duidelijk de weg goed weet. Al snel blijkt waarom: zij en haar man hebben 15 jaar geleden voor het eerst een bezoek gebracht aan Copsa Mare, en besloten al snel om er een huis te kopen. Schijnbaar hebben ze nogal veel geld, want hun huis (dat ze hebben ingericht als pension) is de statige pastorie dat onderaan de kerk staat, en daarnaast hebben ze nog 8 huizen in het dorp gekocht. Ze proberen te stimuleren dat mensen hun huis in oude stijl herstellen, voor zover dat nog mogelijk is. Zij betalen ook de jongen die de rondleidingen doet, en hebben het huisje van de beiaardier, dat naast de kerk staat, aan hem ter beschikking gesteld om er te wonen. Jelle vraagt wat haar ervaringen zijn met de lokale bevolking. Ze begint enthousiast te vertellen: dat ze dol is op de dorpelingen en al hun verhalen, dat ze zeer geboeid is door de verschillende geschiedenissen van de Roemenen, de Hongaren, de Saksen en de Roma in dit gebied, en dat ze allerhartelijkst ontvangen zijn toen ze hier voor het eerst naartoe kwamen. Dat het goede mensen zijn, maar dat ze het moeilijk hebben, omdat er in de regio weinig kansen zijn en ze vaak alleen hun lagere school hebben afgemaakt. Fijn, dat hadden we even nodig. Nu we haar toch spreken, vragen we hoe zij denkt over kamperen in dit gebied. Ze overlegt even met haar man, maar het antwoord is geen verrassing: in principe is kamperen geen probleem, maar de beren mogelijk wel. Maar, voegt ze eraan toe, je kunt misschien wel kamperen bij Steffi, een Saksische veehouder die een eindje verderop in het dal woont. Hij houdt de beren in verband met zijn schapen en zijn waterbuffels op een afstand en we mogen vast wel kamperen binnen zijn omheining. Bovendien is Steffi dol op bezoek, zeker als ze Duits spreken.
We besluiten Sighisoara definitief links te laten liggen en voor de avontuurlijker optie te kiezen. We volgen de aanwijzingen van de Italianen en lopen het dorp uit, het dal in. Na een half uurtje lopen zien we inderdaad een kudde waterbuffels en een kampje met een caravan. Zes honden bewaken het pad erheen, maar de kleinste blijken meer te blaffen dan dat ze willen bijten, en de grootste zit aan de ketting. Ook bij het kampje zelf staat een welkomstcomité van blaffende honden klaar. Op hun geblaf komt een vrouw naar buiten, die naar ons toe komt en ons vragend aankijkt. Ze blijkt geen Duits te spreken, maar ze beaamt dat dit inderdaad Steffi’s plek is. Waar Steffi zelf is wordt niet duidelijk, dus proberen we haar uit te leggen waarvoor we komen. Ze knikt vriendelijk en zegt, schouderophalend, dat we mogen kamperen waar we willen. Ze wijst omhoog, naar een rijtje bomen aan de rand van de omheining. ‘Daar is het mooi’, zegt ze waarschijnlijk, want ik herken het Roemeense woord ‘frumos’. We bedanken haar en lopen omhoog, om onze hangmatten alvast op te hangen voor het donker wordt.
We zijn daar nog maar net mee bezig als we opeens een luide kreet uit het bos horen komen: “Oooooooooho!!”. We kijken elkaar vragend aan: een herder met zijn kudde? Even later klinkt het weer, nu dichterbij: “Ooooooooho!!” Dan komen opeens drie ruiters te paard het bos uit draven. “Just look at this magnificent view!”, hoor ik ze zeggen. Onmiskenbaar Britten, maar anderen dan gister. Zij hebben ons ook opgemerkt, en komen vragen wat we aan het doen zijn. We leggen ons probleem uit: dat we hier graag willen kamperen, maar dat we met die beren zitten. “Tsja”, zegt de man, “die wonen inderdaad in het bos hierachter. Hoorde je ons net geluiden maken? Dat is om de beren te laten weten dat we eraan komen. Van een onverwachte ontmoeting zouden ze kunnen schrikken, en geschrokken beren zijn onvoorspelbaar in hun gedrag.” De man stelt zich voor als James, en de anderen als Rachel en Emma. Hij vertelt dat hij al jaren in Copsa Mare woont, dus dat hij de omgeving goed kent. “Just so you know”, gaat hij verder, “dat veld waar jullie nu in staan is het terrein van de buffels. Zie je modderpoel hier? Hij is nu net opgedroogd, maar meestal brengen ze daar veel tijd door. Ze zijn groot en onvoorspelbaar, dus ik weet niet of je in hun terrein wilt kamperen.” Inderdaad is er zo te zien geen hek tussen en buffels en ons, al staan ze momenteel een heel eind verderop in het dal. “Lastig”, zegt Jelle, “we kunnen kiezen tussen buffels of beren. Want buiten de omheining is de eerstvolgende boom bij de bosrand.” “De bosrand is het lievelingsgebied van de beren”, zegt James. “Meestal komen ze pas ’s nachts naar beneden, om in de lagere struiken naar eten te zoeken. En even dat je het weet -ik probeer je nergens van te overtuigen, maar ik zeg het toch maar-: die bomen waar jullie je hangmat aan staan vast te knopen zijn pruimenbomen. Daar zijn beren dól op. Nu zitten er geen pruimen aan, maar normaal gesproken komen ze in de herfst de takken van de bomen breken om de pruimen op te eten. Daarna lopen ze verder naar beneden, en eten ze een schaap als toetje. Vorige week nog hebben ze een schaap van Steffi gepikt.” We overleggen wat we zullen doen: als rijpe pruimen aan de boom gaan hangen, tussen de buffels? Onszelf op een presenteerblaadje aanbieden in de bosrand? Of vragen of we de bomen naast de caravan van de vrouw beneden mogen gebruiken? Dat laatste lijkt ons de beste optie. Maar James onderbreekt onze afwegingen: “Another idea just comes to mind”, zegt hij. Hij heeft een eindje verderop een kampeerwagen staan voor zijn kinderen. Daar zijn geen bomen, maar als we willen kan hij ons straks de sleutel van de wagen komen brengen. Binnen zijn er matrassen, dus als wij slaapzakken hebben mogen we daar slapen. En als we voor de nacht een vuurtje maken blijven de beren wel weg. “Denk er maar over na”, zegt hij, en hij geeft ons zijn nummer. We bedanken hem voor het allervriendelijkste aanbod en beloven hem ruim voor het donker te laten weten wat we doen.
De kampeerwagen hadden we op de heenweg al zien staan: model circuswagen, geparkeerd in een veldje met een prachtig uitzicht over het dal naar Copsa Mare. Beneden bij de caravan is de vrouw inmiddels vertrokken richting het bos, waarschijnlijk om hout te sprokkelen voor het berenvuur. Dus besluiten we richting kampeerwagen te lopen en James te bellen, om op zijn aanbod in te gaan.
Een half uurtje later komt hij in zijn terreinwagen het veld op rijden. Behalve de sleutel heeft hij ook een grote zak met hout meegenomen, en een vlag om aan de wagen te hangen. Daar houden de beren niet van. We maken een praatje. James is met zijn vrouw al bijna 20 jaar geleden uit Engeland vertrokken. Ze hebben een hele tijd in Tsjechië gewoond, tot het daar economisch zo goed begon te gaan dat het er een beetje saai werd. Een jaar of zeven geleden zijn ze daarom op zoek gegaan naar een nieuw stuk wildernis met nieuwe avonturen. Transsylvanië is het voor hem helemaal: prachtige landschappen, rijke historie, fantastische natuur, vriendelijke mensen en gemáákt om te paard te ontdekken. Hij legt uit dat er hier door de Saksen altijd traditioneel en vrij kleinschalig geboerd werd. Toen zij vertrokken stortte dat in en sindsdien is er nooit meer iets verbouwd. Daarom zijn er op deze velden niet of nauwelijks chemicaliën gebruikt. Geen wonder dat ze hier in het dorp regelmatig botanisten en botanisch tekenaars op bezoek hebben. Zij staan versteld van de enorme soortenrijkdom in dit gebied. Ons was het ook al opgevallen dat er hier in Transsylvanië een veel grotere hoeveelheid insecten leeft dan we in Nederland gewend zijn. En -vast geen toeval- ook het aantal vogels is opvallend: waar je ook kijkt, er fladdert altijd wel iets van boom naar boom. Ik heb de afgelopen week bijvoorbeeld meer spechten gezien dan daarvoor in mijn hele leven, en het is dat ik geen vogelaar ben, anders had ik vast een hele rits vogels in mijn boekje kunnen bijschrijven.
Jelle vraagt ook aan James hoe hij denkt over de lokale bevolking. Hij schetst hetzelfde beeld als de Italianen: vriendelijke mensen, behulpzaam, hartelijk. We hebben het nog even over de Italianen die we in het dorp spraken. James knikt bedenkelijk. “Tsja, die Italianen. Ze doen wel goede dingen, maar waar dat geld vandaan komt… Haar man was een hoge politicus onder Berlusconi. Ik vertrouw het zaakje niet, en ze zetten alles naar hun hand. Hebben jullie die jongen in de kerk gesproken? Die betalen ze om iedereen te vertellen over hun weldaden. Nou goed, het is mooi dat ze de kerk herstellen. Gelukkig zijn ze hier niet het hele jaar; mensen met zoveel geld wonen nooit op één plek.”
Wanneer James met zijn auto terug het dorp in rijdt zakt de zon achter de heuvels. Wij stoken een vuurtje en kruipen even later veilig en knus in onze slaapzak.
De volgende morgen overleggen we wat we zullen doen: terug naar Biertan om vanaf daar naar Pelisor te liften? Het alternatief is een lange wandelroute van hier door de heuvels naar Pelisor. We hebben eigenlijk niet gepakt om te wandelen -we zouden immers naar Sighisoara-, maar omdat het mooi weer is en we ons goed voelen besluiten we toch te voet te gaan. In het dorpje kopen we brood, jam en water voor de dag, en we gaan op pad. Als we aan de zuidkant het dorp uit lopen worden we gewaarschuwd door een vrouw: “Pas op voor de schaapshonden! Ze zijn gevaarlijk!” Buffels, beren, wolven, schaapshonden… Roemenië is geen land voor bangeriken. We bedanken de vrouw en lopen verder, extra alert op schaapskuddes. De meeste kuddes worden bewaakt door enorme, harige krengen van honden. Ze zijn meestal grijs of wit, zodat ze niet direct van de schapen te onderscheiden zijn. Als ze jou eerder zien dan andersom, komen ze met een fanatieke blik in de ogen op je af gerend. Één keer ben ik door een drietal van die beesten achternagezeten. Toen was ik gelukkig op de fiets en kon ik opeens heel hard trappen, anders had ik nu zeker een litteken van hun gebit in mijn onderbeen gehad.
We komen geen schaapskuddes tegen. Eigenlijk komen we de hele dag überhaupt niemand tegen, en dat is vast niet alleen omdat het laagseizoen is. Toch is ook hier de markering ontzettend goed, en er is geen sprake van dat we zouden verdwalen. De wandeling voert door de ‘valea ursului’, wat ‘berenvallei’ betekent. Langs het pad is een smalle strook grasland, waar zo te zien soms koeien grazen. Daarachter ligt aan weerszijden een dicht beboste heuvel. Geen aangeplant bos met armetierige stammetjes, maar een echt woud met indrukwekkende groene reuzen, die zoveel schaduw geven dat het daaronder wel nacht lijkt. Als ik een beer was zou ik hier ook wel willen wonen.
Helaas of gelukkig is er vandaag geen beer te zien, ook niet als we in het gras onze broodjes smeren, of het bos in lopen. In het bos moeten we even goed opletten, omdat we twee keer van markering wisselen. Maar de Zwitsers hebben hun werk echt goed gedaan, want de wegwijzer naar onze route is niet te missen en staat precies waar je ‘m op basis van de kaart zou verwachten. De hoogtelijnen kloppen, de bosrand klopt en de ligging van het pad is precies goed ingetekend. Dat maakt wandelen in Transsylvanië opeens een heel stuk toegankelijker.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley